Zelf zorgen voor terugkeer is een fictie...

Ingezonden brief aan Het Parool; geplaatst woensdag 3 oktober in rubriek Het laatste woord...

Het Nederlandse asielbeleid levert jaarlijks een aantal mensen op dat niet of nauwelijks uit te zetten is. Ze komen uit landen als Irak, Somalië en Soedan. Soms is de samenwerking tussen de Nederlandse overheid en die uit het land van herkomst zo problematisch dat uitzetting niet lukt. Vaak is het land van herkomst zo gevaarlijk dat Nederland nauwelijks durft uit te zetten.

Sinds tien jaar wordt voor deze groep mensen de fictie gebruikt dat zij zelf zullen doen wat de overheid niet kan. Ze zijn, zoals dat wordt genoemd, “zelf verantwoordelijk voor hun eigen terugkeer.” Dat werkt in veel gevallen niet. Overheden in het land van herkomst werken nog steeds vaak niet mee, en de vluchtelingen zelf vinden terugkeer net zo eng als de Nederlandse overheid.

Deze groep mensen, die niet of nauwelijks kan worden uitgezet, krijgt geen opvang. Daardoor bevindt zich in Nederland een groep mensen op straat, in een uiterst marginale en kwetsbare positie. Ze zijn uitsluitend bezig om te overleven: waar slaap ik vannacht, hoe kom ik aan eten, ik moet naar de dokter. Voor mensen die formeel zijn uitgesloten uit de Nederlandse samenleving is dat een dagtaak. En het is een mensonwaardige situatie – door het gebrek aan opvang. Maar ook zijn ze uitsluitend met hun eigen overleving bezig, en kunnen ze geen normaal contact met hun medemensen hebben. Deels gaat om kwetsbare groepen: zieken, vrouwen, jongeren.

Dat is een probleem voor de vluchtelingen op straat zelf. Maar het is ook een probleem voor gemeenten. Deze groep vormt het verdwijnpunt van het Nederlandse asielbeleid. Het landelijke migratiebeleid parkeert de kwestie domweg op de stoep van de gemeenten. Die moeten maar uitzoeken hoe om te gaan met deze kwetsbare groep in de straten en op de pleinen van hun stad.

Deze groep vluchtelingen op straat kruipt meestal weg, uit angst voor de overheid. Ze kunnen telkens opnieuw in vreemdelingenbewaring genomen worden, voor maximaal achttien maanden per keer. Sinds dit voorjaar is een aantal groepen ontstaan die daar mee op willen houden. In tentenkampen in Ter Apel, Sellingen, en op dit moment in Amsterdam en Den Haag, organiseren zij zich. Ze regelen hun eigen opvang; ze formuleren eisen over de manier waarin ze in hun basisbehoeften willen voorzien; en ze creëren zelf gemeenschappen waarvan ze volwaardig lid kunnen zijn. Ze zoeken de openbaarheid. Ze komen uit de kast.

Door dat te doen brengen ze bestaande organisaties uit evenwicht. Ze zoeken niet in de eerste plaats een oplossing voor hun individuele probleem, maar stellen het probleem dat zij als groep hebben aan de orde. Ze willen niet in de eerste plaats geholpen worden, maar ze willen de ruimte krijgen om zichzelf te helpen. En ze willen hun opvang zo regelen dat ze kunnen doorgaan met hun actie. Zich samen organiseren en hun ideeën over het probleem formuleren is onderdeel van wat ze willen.

Voor gemeenten is dat lastig. Er zijn bestemmingsplannen en regels over hygiëne. Die zijn er niet voor niets, maar als die strikt gehandhaafd worden, wordt deze mensen afgenomen wat ze hebben. Daardoor dreigt hun inzet voor een oplossing ongedaan gemaakt te worden.

Er is een alternatief. In plaats van de tentenkampen te ontruimen, zouden gemeenten er goed aan doen met de vluchtelingen op straat om tafel te gaan zitten. Daarvoor biedt de beginnende zelforganisatie een kans die er eerder niet was. Concreet kan de gemeente Amsterdam de volgende stappen doen.

1. Voor de winter invalt, organiseert de gemeente 1.000 plaatsen. Daarvan scheppen de vluchtelingen op straat er zelf 500, de gemeente neemt het voortouw voor de andere 500. Van de vluchtelingen zelf wordt een actieve bijdrage gevraagd bij het runnen van deze opvang. Het mag onorthodox: een aantal kerken dat aanbiedt om voor een maand een groep onderdak te bieden is al een bijdrage. Leegstaande kantoorgebouwen kunnen worden ingezet.

2. De gemeente Amsterdam gaat overleggen met andere gemeenten, die het zelfde probleem hebben. Als andere gemeenten vergelijkbare stappen zetten, wordt voorkomen dat Amsterdam alleen verantwoordelijk wordt voor dit probleem dat voortvloeit uit het landelijke asielbeleid.

3. De gemeente Amsterdam eist, samen met andere gemeenten, van de minister voor Immigratie en Asiel dat er een einde komt aan beleid dat niet uitzetbare vreemdelingen bij gemeenten over de heg kiepert.

Het feit dat de vluchtelingen op straat uit hun holen kruipen en zich organiseeren biedt een kans. Gemeenten kunnen die kans kapot maken door deze ontluikende zelforganisaties als een openbare orde probleem te zien en op ontruiming aan te sturen, zoals gebeurde in Ter Apel en Den Bosch. Maar ze kunnen zich ook realiseren dat dit een unieke kans is om te zien dat gemeenten en vluchtelingen op straat hetzelfde probleem hebben. Met creativiteit en de bereidheid om onorthodoxe stappen te zetten kunnen ze samen een begin maken met het oplossen van deze fall out van het nationale asielbeleid.

Eberhard van der Laan: u bent ook burgemeester van deze inwoners van de stad. Grijp de kans die zij u bieden.

Marjan Sax – Vrouwen tegen uitzetting

Jo van der Spek – Migrant2Migrant

Thomas Spijkerboer – hoogleraar migratierecht VU